Leven met dementie
Deze website is een archiefversie. Lees hier meer.

Een prettige leefomgeving voor mensen met dementie

Door: Marielle ten Veldhuis en Elly Duijf - Redactioneel - 22-07-2008

De leefomgeving is belangrijk voor het welzijn van mensen met dementie. In wat voor leefomgeving voelen zij zich thuis? Hoe moet je ontwerpen, inrichten en dit alles organiseren? Het zijn vragen waar menig verpleeghuis mee worstelt. IDé zette gegevens uit internationaal onderzoek op een rij.

Dit artikel bestaat uit de volgende thema’s:
1.   Planning en organisatie:
 -    De invloed van verhuizen
 -    Zijn kleine groepen goed voor het welzijn?
2.   Algemene aspecten van de omgeving:
 -    Is huiselijkheid belangrijk?
 -    Veel of weinig prikkels?
 -    Licht en visueel contrast
 -    Naar buiten kunnen
3.   Indeling van het gebouw:
 -    Oriëntatie
 -    Badkamers
 -    Toiletten
 -    Eetkamers
4.   Het onderzoek
5.   Bron

1.    Planning en organisatie
De invloed van verhuizen
Verhuizen? Liever niet. Als een verpleeghuisbewoner moet verhuizen, leidt dit tot meer depressie en desoriëntatie. Dat blijkt uit onderzoek waarin het verschil werd vergeleken tussen niet - verhuizen en het individueel verhuizen van bewoners.
Uit een ander onderzoek blijkt echter dat bij het verhuizen naar een andere omgeving als groep - dus met de héle afdeling - er minder sprake is van sterfte dan wanneer mensen individueel verhuizen. Deze onderzoeken pleiten er dus voor mensen in elk geval niet individueel te laten verhuizen.

Zijn kleine groepen goed voor het welzijn?

Het antwoord is: ja. Op afdelingen waar bewoners in grote groepen wonen, zie je méér agitatie (onrust) en emotionele problemen. Ook het intellect gaat sterker achteruit. Dat blijkt uit een vergelijkend onderzoek tussen afdelingen met grote en kleine groepen.
In grotere groepen zijn bewoners ook agressiever tegen elkaar, zo blijkt uit een ander onderzoek. Mensen die in kleinere groepen wonen, hebben minder last van angst en depressie. Maar hun cognitief functioneren (verstand en geheugen) verbetert niet.
Meerdere onderzoeken laten zien dat in kleine groepen de communicatie toeneemt. Ook zie je dat bewoners dagelijkse activiteiten beter kunnen uitvoeren.

2. Algemene aspecten van de omgeving.
Is huiselijkheid belangrijk?
Een huiselijke omgeving heeft over het algemeen een positief effect op gedrag en humeur. Dat blijkt uit diverse onderzoeken. Met huiselijkheid wordt bedoeld: eigen kamers naar de smaak van de bewoner, huiselijk meubilair en het gebruik van natuurlijke elementen, zoals bijvoorbeeld planten en bloemen. Daardoor verbetert het intellectueel en emotioneel welzijn, is er meer sociaal contact en minder agitatie (onrust). Bovendien zie je in een huiselijke omgeving minder bewoners dwalen en naar de uitgang zoeken, verbetert het algemeen functioneren én de bewoners lijken meer plezier te hebben.
Onderzoeken die instellingen met een traditioneel institutionele omgeving vergeleken met een instelling met een huiselijke sfeer, laten zien dat er minder agressie en angst is, minder gebruik van medicatie en beter motorisch functioneren in de instellingen met een huiselijke sfeer.

Veel of weinig prikkels?

Mensen met dementie kunnen teveel of juist te weinig prikkels krijgen. Daarom moet je proberen een goede balans te vinden. Dat wordt duidelijk uit onderzoeken. 
Teveel prikkels (‘overstimulatie’) worden veroorzaakt door harde geluiden, drukte en storend gedrag van andere bewoners. Om die storende prikkels te verminderen, kun je afscheidingen gebruiken om het zicht en vooral het geluid te beperken. Deze manier is effectief voor mensen in elk stadium van dementie. Of ze er ook beter door gaan functioneren, is niet duidelijk; het ene onderzoek zegt van wel, het andere van niet. Het komt, zoals gezegd, aan op de balans per individu. En een omgeving zónder prikkels is natuurlijk ook niet de bedoeling. Mensen met dementie moeten betrokken blijven bij activiteiten en de nodige prikkels krijgen. Hoeveel? Dat hangt af van het individu.

Licht en visueel contrast

Mensen met dementie hebben ook vaak moeite met zien. Het is goed de omgeving over het algemeen zo licht mogelijk te maken, maar voorkóm heel fel licht.  Verder moet je het contrast vergroten en de perceptie (waarneming) van diepte zo veel mogelijk proberen te vermijden.
Uit onderzoeken blijkt dat lichttherapie het slaap-waak ritme gunstig beïnvloedt. Maar of het ook invloed heeft op agitatie (onrust)? Daarover zijn de resultaten uit onderzoeken tegenstrijdig.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar regelmatige blootstelling aan licht. Uit één onderzoek komen positieve veranderingen voor gedrag en slaap-waak ritme naar voren. Ook is er minder onrust dan in instellingen waar weinig blootstelling aan licht is.
Ook visueel contrast kan mensen met dementie helpen. Bijvoorbeeld: het tafelkleed en de borden in heel verschillende kleuren. Uit een onderzoek naar visueel contrast tijdens het eten komt naar voren dat er minder agitatie (onrust) is.

Naar buiten kunnen
Als deuren naar veilige buitenruimtes niet op slot kunnen, neemt de onrust af. Zo blijkt uit een onderzoek. De zelfstandigheid wordt groter en de bewoners gaan vaker naar buiten.
Het naar buiten kunnen, leidt tot een huiselijk gevoel, een grotere blootstelling aan licht en ontplooiing van andere activiteiten. Ook blijkt dat de mogelijkheid om naar buiten te kunnen gaan, tot minder agressie leidt.


3. Indeling van het gebouw
Oriëntatie
Mensen met dementie krijgen vaak problemen met de oriëntatie in tijd, plaats en personen. Het blijkt dat de oriëntatie te beïnvloeden is door de fysieke omgeving. Om een paar voorbeelden te noemen:
- Een rustige omgeving gaat vaak samen met een betere oriëntatie.
- De oriëntatie blijkt te verbeteren door hulpmiddelen als bijvoorbeeld verschillende kleuren voor kamers en deuren van de bewoners.
- Een ander onderzoek plaatste persoonlijke elementen (eigen, bekende voorwerpen en foto’s) in de omgeving. Dit helpt bewoners met  matige dementie bij hun oriëntatie. In een vroeg stadium ontbreekt oriëntatie nog niet zo sterk dat dit nodig is. Oriëntatie bij mensen in een laat stadium kun je niet meer bevorderen met deze persoonlijke aspecten.
- Ook de vorm van het gebouw speelt een rol. In een vergelijkend onderzoek blijkt dat gebouwen met een L, H of vierkante vorm beter zijn voor de oriëntatie van de bewoners dan gebouwen die alleen uit lange, rechte gangen bestaan. Ronde vormen zijn niet onderzocht. In gebouwen met veel gangen is er meer rusteloosheid, hebben de bewoners meer problemen met het uitvoeren van praktische taken, en zie je een afname van vitaliteit en identiteit.
- Ook is er betere oriëntatie en vitaliteit in gebouwen waar meer ruimte is op de gangen.

Badkamers
Je door anderen moeten laten wassen en verzorgen, is voor mensen met dementie een van de meest stressvolle situaties. Dat blijkt uit verschillende onderzoeken. Tijdens zulke handelingen zijn mensen vaak prikkelbaar en onrustig.
Het blijkt dat deze negatieve reacties voortkomen uit onbekende hulpmiddelen of procedures, koude ruimtes, andere gebeurtenissen die de mensen afleiden van hun bezigheid en aspecten die de verzorging belemmeren als slecht licht of geen leuningen. Jammer trouwens dat deze onderzoeken niet hebben gekeken naar de invloed van de bejegening van de bewoners.
In een onderzoek werden natuurlijke elementen zoals geluiden van dieren en water en afbeeldingen van onder andere vogels, in badkamers aangebracht. Dit had een kalmerend effect. Samen met eten en een gesprek, waardoor de aandacht werd afgeleid van de verzorging, liet dit een afname zien in de agitatie van bewoners in een laat stadium van dementie.

Toiletten
Incontinentie komt veel voor bij mensen met dementie. Om ervoor te zorgen dat ze zelf en op tijd naar het toilet kunnen, moeten toiletten duidelijk herkenbaar zijn. Uit een onderzoek blijkt dat mensen in een vroeg en gemiddeld stadium van dementie de toiletten het beste kunnen vinden met afbeeldingen op de vloer. Dit omdat zij vaak lopen met hun blik op de grond gericht.
Uit een ander onderzoek blijkt dat het toiletgebruik toeneemt wanneer duidelijk zichtbaar is dat de toiletten beschikbaar zijn - vooral voor mensen in een meer gevorderd stadium van dementie.

Eetkamers
In twee onderzoeken is gekeken naar het effect van een gezellige eetkamer. De mensen aten aan tafel in kleinere kamers. Wat blijkt? De bewoners gaan meer communiceren en eten beter.
Ook is onderzocht wat het effect is van kleinere eetkamers op de afdeling in plaats van het eten in een centrale ruimte. Het blijkt dat er dan minder agressie is. Daarnaast gaf het personeel aan dat de bewoners minder angstig zijn en dat zij meer tijd hebben mensen te helpen bij het eten.


4. Aanpak en details van het onderzoek
Dit artikel geeft de belangrijke uitkomsten weer van de review ‘The therapeutic design of environments for people with dementia: a review of the empirical research’ van Day, Carreon en Stump. De onderzoeken die gebruikt zijn voor deze review waren empirisch onderzoek, gepubliceerd na 1980 en geschreven in het Engels. De nadruk van de onderzoeken moest liggen op de patiënten met dementie of hun familie of verzorgenden. Daarnaast was het van belang dat er in de onderzoeken gekeken werd naar de fysieke omgeving van mensen met dementie, hun familie en/of verzorgenden. Onderzoek naar nieuwe designs van producten, naar sensorische of sociale omgeving zonder dat onderzoekers daar invloed op hadden en onderzoek dat niet uit ging van de eigen omgeving van de bewoners werden uitgesloten. Tenslotte: de conclusies uit de verscheidene onderzoeken die in dit artikel zijn gebruikt, worden meestal beperkt door gebruik van een kleine onderzoeksgroep. Ondanks dat het soms twijfelachtig is of onderzoek met kleine groepen generaliseerbaar is, zijn deze onderzoeken wel meegenomen in dit artikel.
Daarnaast is er vaak geen controlegroep gebruikt en wordt er niet altijd onderscheid gemaakt tussen de verschillende niveaus van dementie. Dit wil niet zeggen dat de resultaten in zijn geheel onbetrouwbaar zijn, maar je moet er voorzichtig mee omgaan.


5. Bron
‘The therapeutic design of environments for people with dementia: a review of the empirical research.’, Day K, Carreon D, Stump C, 2000. The Gerontologist, volume 40, 4:397-416